‘Ja joh.’ Het zijn de stopwoordjes van mijn opa. Stopwoordjes die hij al decennia gebruikt en waarmee hij nu het onvermijdelijke accepteert. Mijn opa is namelijk 91 en terminaal. Hij zal niet meer terugkeren naar de flat waar hij met oma samen gelukkig oud werd. De flat die nu leeg staat, gevuld met herinneringen van de laatste jaren van een gelukkig huwelijk. Oma vertrok naar een verzorgingstehuis, opa gaat – als het hem gegund is – naar een hospice. De flat zal leeg moeten, waarna hij gevuld kan worden met nieuwe herinneringen. Van andere mensen.
‘Ja joh’. Mijn opa zucht eens en vertelt dan over oma. Dat ze zich op haar plek voelt in het verzorgingstehuis en vrolijk alle veranderingen ondergaat. Mijn oma heeft de gave zich overal op haar plek te voelen en altijd de positieve kanten te zien. Zelfs nu ze dementeert, nu alles en iedereen om haar heen wegvalt, er gaten vallen in haar geheugen. Oma lacht en geniet van wat er nog is. Ze kijkt uit op de pastorie waar ze tien jaar gewoond heeft. Met haar gezin, in gelukkiger tijden. Ze herkende het beeld in de tuin. ‘Nu zie ik het ook eens van de andere kant.’
‘Ja joh.’ En dan vertelt opa over vroeger. Over het degelijk gereformeerde gezin waarin hij opgroeide, hoe hij theologie ging studeren en dominee werd in het verre Aardenburg. De beginjaren van hun huwelijk, toen mijn vader geboren werd en het jonge gezin vertrok naar Bleiswijk en later Sliedrecht. Een domineesgezin verhuist vaak. Hij vertelt hoe hij lid werd van de Rotary en via die club vanuit de Stichting Kerk Overzee de vraag kreeg of er niet kon worden omgekeken naar baggeraars in den vreemde en hun gezinnen. Mijn opa werd de allereerste baggerdominee, al heet dat tegenwoordig ‘waterbouwpastor’. De Stichting Pastoraal Werkers Overzee was geboren. Mijn grootouders zijn tot op de dag van vandaag erelid. Ze reisden de hele wereld over, kwamen overal waar Nederlandse baggeraars zijn. Niet om ze te bekeren, de opdracht is niet missionair. Maar als steun en toeverlaat, als ‘mens onder de mensen’.
‘Ja joh.’ Ondanks zijn hoge leeftijd, ondanks de uitgezaaide kanker en longontsteking is mijn opa nog steeds de welbespraakte, ingetogen, weldenkende man die hij altijd was. De man die nooit was uitgeleerd en na zijn emeritaat nog zijn doctoraalexamen deed. Samen met mijn vader, die toen ook theologie studeerde, had hij discussies over die studie en over theologie waar ik als kind niks van snapte. Opa bleef leren, bleef op de hoogte van het nieuws, hield de maatschappij bij. Groeide mee, zat zelfs op Facebook. Hij leerde mij dat je niet te zwaar aan het geloof moest tillen. Was, als gereformeerd dominee in het strenge Sliedrecht, geen klassiek gereformeerd dominee. Als er een restje avondeten over was placht hij dat op te scheppen met de opmerking ‘het overschot is voor de goddelozen.’
Hij is niet bang voor de dood, omdat het bij het leven hoort. Nu hij oma goed verzorgd weet, kan hij dit leven achter zich laten. Na een vol en rijk leven is het goed zo. Mooi geweest. Medicatie krijgt hij niet meer, wil hij niet meer. Ik ben wel bang voor de leegte die hij achter laat. Denk met liefde en pijn terug aan de logeerpartijen van weleer en hoe blij ik was als hij en oma op bezoek kwamen. Ik koester de ketting die ze voor mij meenamen van hun laatste reis, naar Hongkong. En ik bid dat ik zo van het leven kan genieten als hij dat deed. Dag opa.
image credit: http://www.spwo.nl
Be First to Comment